Hoe de lat van de wetenschap de bron van ervaringskennis klein houdt

En de mensen die haar dragen

Ik had er al eerder iets over gezegd, maar dit inzicht vroeg om eigen ruimte.
Want het raakt aan de kern van wat gelijkwaardigheid tussen kennisbronnen belemmert:
het idee dat de wetenschap de maat der dingen is.

Sinds we de wetenschap hebben omarmd als richtlijn voor het inrichten van onze samenleving, is er iets subtiels maar ingrijpends ontstaan: iets bestaat pas echt als de wetenschap zegt dat het bestaat.

Dat is opmerkelijk, want wetenschap pretendeert niet aan waarheidsvinding te doen, ze zoekt, onderzoekt, toetst. Toch gebruiken mensen in de systemen haar als maatstaf voor hun handelen.
“Evidence based”: bewijs dat iets werkt, bewijs dat iets waar is.

En omdat iedereen zich daaraan houdt, krijgen ervaringsdeskundigen nog vaak te horen:

“Ja, maar komt het vaker voor?”
“Kun je het ook collectief maken?”

Achter zulke vragen schuilt een denkraam waarin kwantiteit als bewijs geldt, en herhaling als legitimatie.

We meten graag

We willen weten of iets waar is, kloppend, herhaalbaar.
De wetenschap heeft ons geleerd te kijken met methodische ogen: ordelijk, toetsbaar, controleerbaar.
Die manier van kijken heeft ons veel gebracht — maar ze heeft ook een prijs.

Wat gebeurt er als we diezelfde meetlat leggen langs ervaringskennis, kennis die niet gaat over cijfers maar over leven?
Wat als we het verhaal van een mens beoordelen op wetenschappelijke voorwaarden van bewijs en herhaling?

Dan wordt iets wezenlijks kleiner gemaakt.
Alsof we de adem van iemand willen wegen, om te weten dat ze bestaat.

Het paradigma bepaalt wat waar mag zijn

De wetenschap werkt binnen een paradigma: een manier van kijken die bepaalt wat telt als kennis. Dat paradigma is niet neutraal. Het bepaalt wat zichtbaar mag zijn — en wat onzichtbaar blijft.

En dat paradigma sijpelt door.
In beleid.
In politiek.
In de toon van de overheid.

In de overtuiging dat alleen wat gemeten, gecontroleerd of herhaald kan worden, betrouwbaar is.
Zo ontstaat een subtiel mechanisme van uitsluiting:
wie niet in de taal van bewijs spreekt, wordt minder gehoord.

De ervaringsdeskundige als vertaler

Ik weet hoe dat voelt.
Pas toen ik een masterdiploma had, leek ik écht te gehoord te worden.
Niet omdat mijn ervaring veranderde, maar omdat ik de taal van de systeemwereld had geleerd en de juiste, door het systeem erkende papieren had.

Een vreemde omkering: je moet eerst de systeemtaal leren, voordat er geluisterd kan worden naar hoe mensen het zélf verwoorden.

Ervaringsdeskundigen spreken daardoor vaak twee talen:

  • de taal van pijn, armoede en uitsluiting — rauw, fel, soms ongenuanceerd,
  • én de taal van beleid, systemen en wetenschap — rationeel, afstandelijk, voorzichtig.

We worden bruggenbouwers genoemd. Maar soms voelt het meer als tolpoortwachters:
je mag pas meedoen als je weet hoe je de juiste woorden kiest.

Gelukkig hoor ik steeds vaker verhalen van mensen in de systeemwereld die wél ruimte maken voor de rauwe taal van pijn.
Die oprecht willen luisteren naar wat daaronder ligt — naar de lessen die deze ervaringen in zich dragen voor systeemverbetering.

Maar er zijn nog diepere mechanismen aan het werk, voortkomend uit oude mensbeelden waarop veel wetgeving, zoals de Participatiewet, nog steeds is gebouwd.

De wet van de meest zelfredzame

Achter deze manier van kijken schuilt een oud maatschappijbeeld:
de overtuiging dat de sterkste mens de norm is.

Dat wie niet meekomt, “hulp nodig heeft”, maar dan wel binnen de regels van het systeem.

In de Participatiewet klinkt dat nog te luid door:
niet de kwetsbaarheid of ervaring telt, maar het vermogen tot aanpassing.

Zo blijven juist de mensen met ervaringskennis in een positie van moeten bewijzen dat ze voldoen.

Dat doen we door de taal van de wetenschap eigen te maken. Op alle levensterreinen.
We nemen afstand van de ervaring zelf, om erover te kunnen spreken op een manier die “serieus” klinkt, in de hoop dat we dan gehoord worden.

In de medische wereld zie je hetzelfde patroon: de ‘mondige patiënt’ die medische taal gebruikt bij een Wmo-aanvraag, denkend dat dat nodig is om kans te maken.
Andere context, hetzelfde fenomeen.

De paradox van erkenning

Erkenning vraagt vaak om vertaling.
Maar in die vertaling dreigt er iets essentieels te verdwijnen: de betekenis, de emotie, kennis van binnenuit.

Ervaringskennis laat zich niet vangen in cijfers.
Ze is voelbaar, relationeel, kwetsbaar, soms chaotisch.
Ze spreekt niet over waarheid, maar over betekenis.

En juist daarin ligt haar kracht: ze toont wat systemen liever niet zien.

Naar een gelijkwaardige dialoog

Wat als we stoppen met meten of ervaringskennis “wetenschappelijk genoeg” is?
Wat als we haar erkennen als een volwaardige, eigen bron van weten?

Dan ontstaat een rijker beeld van werkelijkheid.
Een waarin de wijsheid van de minderheid — zoals Deep Democracy leert — niet wordt weggefilterd, maar juist wordt gehoord.

Dan wordt ervaringskennis geen aanvulling, maar een kompas.
Een uitnodiging om opnieuw te leren luisteren.
Niet naar wat bewezen is, maar naar wat zich laat voelen.

En te luisteren met één vraag in het achterhoofd:

Welke systeemweefselfouten zitten in dit verhaal — en wat vraagt dat van ons?

Echte verandering begint niet bij meer bewijs vergaren, maar bij bereidheid om geraakt te worden en ruimte te geven aan de oplossingen die daaruit voortkomen,
door nieuwsgierig te zijn naar de weefselfouten in onze systemen.

Quinta Ansem
Voorzitter EAPN Nederland

To top